Slijkgrasmoederkoren (Claviceps spartinae) is inheems in de Verenigde Staten, waar het als parasiet groeit op Amerikaans slijkgras (Spartina alterniflora).
Lang werd ze beschouwd als een variëteit van echt moederkoren (Claviceps purpurea), maar tegenwoordig wordt ze beschouwd als aparte soort. Ze infecteert bloeiwijzen tijdens de bloei. Op de plaats van het vruchtbeginsel groeit een 1-5 centimeter lang, slank, iets gebogen sclerotium (zwamvlokpakket), dat donkerpaars tot bijna zwart van kleur is. De sclerotia vallen af en komen op de bodem of in het water terecht, waar ze met de stroming meegevoerd worden. Uit het sclerotium verschijnen tijdens de bloeitijd van het gras een of meerdere kleine paddenstoeltjes, als een knopje op een steeltje. De vrijkomende sporen infecteren de bloemen en daarmee is de cyclus volbracht.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Claviceps, is afkomstig uit het Latijn, waar clavi ‘sleutel’ betekent . De uitgang -cula maakt het geheel een verkleinwoord waardoor het samen ‘sleuteltje’ betekent en de vorm van moederkoorn beschrijft. Het tweede deel, spartinae, benoemt de Latijnse naam van zijn gastheer: Spartina. Het woord is uiteindelijk afkomstig uit het Oudgrieks. Daar betekent spárton (σπάρτον) 'touw'. Vroeger maakte men inderdaad touw van deze plantensoort.
Een eeuw geleden werd langs de Waddenkust en de Zeeuwse kust massaal Engels slijkgras aangeplant, ten behoeve van landaanwinning. Engels slijkgras is aan de zuidkust van Engeland ontstaan uit een natuurlijke kruising van het inheemse klein slijkgras (Spartina maritima) en de Amerikaans slijkgras (Spartina alterniflora). Eenmaal aangeplant heeft ze zich verder verspreid en verdringt daarbij inheemse soorten. Ze komt voor in alle stadia van de kwelder, tot aan de hoge kwelder, waar ze nog in slootjes groeit.
Je snapt al wat er komen gaat: met de introductie van Amerikaans slijkgras is het slijkgrasmoederkoren onbedoeld meegelift.
De eerste Europese waarneming stamt uit de winter van 1960|1961 toen in de omgeving van de Ierse plaats Dublin slijkgrasmoederkoren werd aangetroffen op basterdslijkgras (Spartina x townsendii). Twee jaar later werd de soort gevonden in Poole Harbour (GBr) aan het de kust van het Kanaal. Vanaf de jaren 1980 van de vorige eeuw komen massale infecties voor in het Groot-Brittannië en Ierland.
De eerste waarneming van slijkgrasmoederkoren in Nederland dateert uit 2012 aan de Groningse waddenkust. Er zijn echter enkele eerdere mogelijke meldingen bekend tussen 1986 en 2008. Het is niet helemaal duidelijk hoe de soort zich langs de kust van het vasteland van Noordwest-Europa heeft verspreid. Inmiddels komt de soort in het hele verspreidingsgebied van de gastheer voor, van de Vlaamse IJzerdelta tot de Deense kusten.
De verspreiding in Europa kan via verschillende routes plaatsvinden. Denk aan met stroming meedrijven (sclerotia kunnen meerdere maanden blijven drijven), verspreiding via ballastwater of zelfs via de verspreiding van mosselzaad.
Slijkgrasmoederkoren kan een gevaar vormen voor dieren. Naast wilde dieren zijn dit runderen, paarden en schapen die vaak op kwelders grazen. In de sclerotia komen twee alkaloïden (ergotamine en dihydroergotamine) in hoge concentraties voor. Deze komen ook in echt moederkoren voor, maar in die soort komen daarnaast nog meer gifstoffen voor. Herkauwers zijn gevoelig voor echt moederkoren, meer nog dan mensen en andere zoogdieren.
Bron (deels).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten